zondag 29 maart 2015

Inspiratie: Kay Nielsen

Creatief werk ontstaat nooit in een vacuüm; altijd zijn er wel meerdere voorwerpen, gebeurtenissen, landschappen of verhalen aan te wijzen die zich moeten hebben gemengd met de eigen ideeën in het hoofd van de kunstenaar, om vervolgens te leiden tot een bijzonder werk. Oftewel: de kunstenaar wordt geraakt door het fenomeen dat wij inspiratie noemen.

Ook ik, als eenvoudig illustrator, word de hele dag geraakt en beïnvloed door wat ik hoor, zie en voel. Veel van deze indrukken zullen onbewust doorwerken in mijn werk, maar van enkele ben ik mij terdege bewust. Daarom schrijf ik graag over mijn grootste inspiratiebronnen, en wat zij voor mij betekend hebben.


'I had such a terrible dream...' uit het verhaal 'Rosanie or The inconsistent Prince', verzameld in 'In powder and crinoline'

Allereerst wil ik het daarom hebben over de Deense illustrator Kay Nielsen, die leefde van 1886 tot 1957. Ik ontdekte zijn werk per toeval toen ik op een druilerige middag in 2007 onderzoek deed voor mijn profielwerkstuk over sprookjes. Ik kwam op mijn zoektocht langs een hoop illustraties, die naar mijn mening erg varieerden in schoonheid. Nielsens fijne, gedetailleerde tekeningen bij 'In powder and crinoline' deden mij echter als zeventienjarige enkele minuten gefascineerd naar het beeldscherm staren; zoiets had ik werkelijk nog nooit gezien! Die prachtige vloeiende lijnvoering, de ranke mensfiguurtjes en vooral de ongewone composities van de tekeningen konden op mijn bewondering rekenen. Vooral de onderstaande illustratie heeft later nog veel invloed op me gehad.
 
 'The princesses on their way to the dance' uit het verhaal 'Twelve dancing princesses', verzameld in 'In powder and crinoline'

Wat ik zo bijzonder vond, was dat Nielsen de figuren waar het in deze illustratie om draaide, de twaalf prinsessen die op weg zijn naar een nachtelijk feest, helemaal onderin het beeld plaatste. De loze ruimte die overbleef, werd opgevuld met bomen (die eigenlijk helemaal niet zo belangrijk zijn voor het verhaal). Mijn bewondering voor de onalledaagse indeling van deze illustratie zorgde ervoor dat ik zelf ook steeds meer ging experimenteren met witruimte en compositie.

Dat is ook te zien in de onderstaande illustratie die ik maakte in mijn eerste jaar op de kunstacademie. De inspiratiebron is wel duidelijk, lijkt me zo.

Als ik hiernaar kijk, roept er steeds een innerlijke stem luid 'PLAGIAAT'.

Onder Nielsens invloed zijn ook de mensfiguren die ik teken doorgaans een stuk ranker en frêler dan de royaal geproportioneerde en zandloperachtige mensen die ik voor de academie maakte.

  Zie het verschil van een cupmaat of vijf.

De door mij zo bewonderde composities en fragiele mensjes van Kay Nielsen zijn ook niet in dat eerder door mij genoemde vacuüm ontstaan; de illustrator was echt een kind van zijn tijd. Hij werkte precies op de breuk tussen de art nouveau en de art deco, toen de organische en vloeiende lijnen van die eerste stroming steeds hoekiger werden en de kleuren feller.

Kay Nielsen werd in 1886 geboren in Kopenhagen als zoon van twee acteurs. In 1913 kwam zijn eerste geïllustreerde sprookjesboek uit in Londen: 'In powder and crinoline'. Hierna zou hij nog enkele populaire boeken illustreren, waardoor Kay Nielsen één van de grote namen van Europa werd. De Eerste Wereldoorlog gooide (zoals bij veel geliefde illustratoren van die tijd) roet in het eten. Na de verwoesting en het bloedvergieten van de slagvelden was men toe aan een nieuwe, strakkere, geometrischer stijl. Kay Nielsen wist zich daaraan prima aan te passen, waardoor hij meer en meer werkte met felle, contrasterende kleuren, hoekiger vormen en stijvere poses voor de mensfiguren.
Door de armoede en crisis in het interbellum was er echter steeds minder werk voor luxegoederen als geïllustreerde boeken.

In 1939 vertrok Kay Nielsen dan ook met zijn vrouw naar de VS om daar in de Disneystudio's te werken. Zijn conceptschetsen waren gewild, en hij werkte op die manier mee aan een van mijn favoriete Disneyfilms: Fantasia, specifieker aan het segment 'The night on the bald mountain/Ave Maria'. Ook maakte Nielsen conceptschetsen voor een Disneybewerking van 'De kleine zeemeermin', maar deze zijn nooit gebruikt. Pas in 1989, enkele decennia na zijn dood, kwam die film werkelijk uit en werd een monsterhit. Zijn conceptschetsen zijn daar overigens nooit voor gebruikt, die werden pas weer gevonden nadat de film al lang en breed in de bioscopen draaide. Nielsen zelf werd in 1941 ontslagen bij Disney, en kwam nergens meer aan de bak met zijn als ouderwets bestempelde stijl. Berooid trok hij terug naar zijn geboorteland Denemarken, waar ook niemand hem meer scheen te kennen. Hij stierf in 1957 in de VS, arm en onbekend. Een bijzonder tragisch einde voor zo'n fantastisch illustrator!

Zoals gezegd is Fantasia één van mijn favoriete tekenfilms, en het feit dat Kay Nielsen daaraan meegewerkt had, deed hem nog verder stijgen in mijn achting. Het 'Ave Maria'- segment, waarvoor hij had getekend, kon ik me echter vreemd genoeg niet herinneren.


Hoewel ik Fantasia als kind grijsgedraaid heb, zag ik dat stukje een paar maanden geleden pas voor het eerst in zijn geheel. Vroeger mochten we 'Night on the bald mountain', dat daarvoor kwam, nooit kijken van onze moeder omdat ze dat te griezelig vond voor ons. Mijn zus, dwars als ze was, speelde het vaak wel stiekem af, en ik als klein zusje moest dan meedoen in deze overtreding van de regels. Na dit bombastische en enge geweld, dat ik vaak maar half meekreeg doordat ik mijn handen voor mijn ogen hield, was 'Ave Maria' voor ons een saai, overbodig einde dat we dan ook altijd doorspoelden. Pas enkele maanden geleden zag ik op Youtube de rustige schoonheid ervan. Ook de typische hoge Nielsenbomen en kleine figuurtjes zijn erin te herkennen. De bewondering voor dit stukje Fantasia heeft bovendien zijn vruchten afgeworpen; ik heb 'Ave Maria' als inspiratie gebruikt voor een illustratieserie over mijn ervaringen in Oslo. Ik was daar in de zomer van 2011 op vakantie, precies terwijl de aanslagen daar plaatsvonden. Ik heb de serie al gepresenteerd op mijn eindexpositie, hij zal later ook nog hier op mijn blog geplaatst worden. Maar nu alvast een voorproefje:


Dit was de eerste aflevering over mijn grootste inspiratiebronnen, er zullen hierna hopelijk nog vele volgen! Als uitsmijter hier nog enkele illustraties van Kay Nielsen:


 






dinsdag 4 november 2014

Ik ek fan dy

In ons laatste jaar op de kunstacademie werden we geacht stageopdrachten te vinden, en na een korte zoektocht kon ik terecht bij de Friese uitgever Afûk. Mij werd gevraagd om nieuwe illustraties te maken bij de Friese liefdesgedichtenbundel 'Ik ek fan dy', geschreven door Baukje Wytsma. Het was een schaduwopdracht, wat inhoudt dat de tekeningen niet gepubliceerd zullen worden, maar wel bijzonder leuk en leerzaam!

De gedichten van Baukje Wytsma zou ik omschrijven als eenvoudig maar diep; een sfeer die niet altijd even makkelijk over te brengen is in een illustratie! Ik heb mijn uiterste best gedaan, en ben tevreden over het eindresultaat. En , niet geheel onbelangrijk, de Afûk gelukkig ook.















De dichtbundel is overigens nog steeds te koop, maar dan met fantastische illustraties van Wolf Erlbruch. Ongeacht je Fries kunt lezen of niet, vooral hier bestellen.

zondag 3 augustus 2014

Flauwe versjes

Het is vakantie, dus genoeg tijd om aan een luchtiger project te werken! Afgelopen herfst had ik een hoop restjes papier, een paar oude aquarelpotloden en een sterke neiging om nietszeggende kreupelrijmpjes te maken. Het idee voor deze serie, met de originele naam 'Flauwe versjes', was geboren. Meer zullen nog volgen!




donderdag 10 juli 2014

Reahel

Enkele maanden geleden berichtte ik van de illustraties en gedichten die ik had gemaakt bij de overlevering van de nachtmerrie. Na het afronden van die serie had ik het idee dat ik met het gegeven van Friese volksverhalen nog veel meer zou willen doen, en ging ik op zoek naar nog meer interessante vertellingen. 
Door LC-journalist Jaap Hellinga werd ik op het spoor gebracht van het piepkleine dorpje Reahel (Rohel in het Nederlands), dat aan het Tjeukemeer ligt. Het bestaat uit uitgestrekte weilanden, waar de wind vanaf het water vrij spel heeft en de schaarse, krom gewaaide begroeiing bijna geen beschutting biedt. Er staan enkele verweerde boerderijen en een dorpskern ontbreekt volkomen, waardoor je er ongemerkt doorheen rijdt. 

Over dit kleine, schijnbaar nietige dorpje gaan echter spectaculaire verhalen. Zo wordt er verteld van een groot woud dat er ooit op deze plek moet hebben gestaan, en de brand die het verwoestte. Hoe het vuur is ontstaan, is geweven in een warrig web van verschillende verhalen. Het bekendste is dat van Tsjûke en March, dat ook te vinden is in de Verhalenbank van het Meertens Instituut. Een ander verhaal heeft te maken met de naam van het dorpje: veel etymologen hebben zich door de eeuwen het hoofd gebroken over de herkomst van het stukje 'hel' in 'Reahel'. De link met een dodenrijk of onderwereld werd daarbij vaak gemaakt, zo schreef een Romantisch volksonderzoeker dat het vast afkomstig was van een aan de Germaanse dodengodin Hallen gewijd woud. 'Rea' zou hier dan opgevat kunnen worden als 'rood', dus 'rode hel'. Voor een dergelijk verering is nooit enig bewijs gevonden, maar dat maakt het verhaal er niet minder spannend op. Volgens de overlevering heeft een christelijke missionaris een einde gemaakt aan de heidense dodencultus, en soms wordt zelfs gefluisterd dat deze zielenherder de oorzaak moet zijn geweest van de voorhistorische bosbrand. Op deze versie van het verhaal ben ik verdergegaan, met onderstaande serie illustraties tot gevolg. Ik knoop het verdwijnen van het kleine kerkje van Reahel in het Tjeukemeer hier ook aan; zou dit de wraak van de verdreven godin Hallen geweest zijn?










zaterdag 24 mei 2014

Puella Transisalana

Aan het begin van het schooljaar gingen we met de Illustratie-afdeling aan de slag met het thema 'Verhalen uit Zwolle'. Ik kwam via internet op het spoor van het zogenaamde ‘Puella Transisalana’, oftewel het Overijsselse meisje. Zij werd in het jaar 1717 in de bossen rond het kasteeltje Kranenburg nabij Zwolle gevonden, waar ze zich gedroeg als een wild dier. Met netten vingen de buurtbewoners haar, waarna ze naar de stad werd gebracht. Daar probeerde men deze waarschijnlijk twintigjarige beschaving bij te brengen door haar te cultiveren. Dit ging lastiger dan verwacht, omdat ze geen kleding wilde dragen, geen normaal gekookt eten kon verdragen, en na veel oefenen zelfs niet meer dan enkele klanken kon voortbrengen.


Het vreemde verhaal haalde veel internationale kranten, vooral omdat men zich juist in die tijd in de filosofie en de wetenschap bezighield met de vraag wat de mens anders maakte dan het dier. De mens was in deze mechanistische wereld het enige wezen dat een ziel en daarmee gevoel had. Dieren waren meer uitgebreide machines, die volgens het vaste patroon van hun instinct werkten. Zielloos als ze waren, hadden ze dus ook geen gevoel en maakten ze gepijnigde geluiden enkel uit reflex. Ik heb dan ook een filosofische tekst uit deze tijd, waarin het mechanistische wereldbeeld uiteengezet wordt, op het schutblad van mijn boekje gezet.






Wat mij aan dit verhaal over het wilde meisje het meest interesseerde, was de vragen die het meisje in haar tijd opriep bij haar medemensen. Was zij ook een mens? Ze gedroeg zich immers als dier, maar zag er wel zo uit als een mens. Het verschil tussen een mens en een dier was de ziel en de daaraan gekoppelde ratio, maar dit meisje gedroeg zich mechanistisch en instinctief. Sluimerde haar menselijk kant slechts, en was die te wekken door haar weer in een beschaafde omgeving te zetten? Was zij, met andere woorden, weer tot een normaal functionerend mens te maken?

Hiermee tikt het een fenomeen van alle tijden aan: het inpassen van iemand die anders is in de grotere groep. Dit is overigens niet als aanklacht bedoeld; ik hoop dat mensen diep van binnen de misplaatstheid en het onbegrip van het meisje zullen voelen, maar ook zullen zien dat de stadsvrouwen enkel volgens hun tijdgeest handelen.